Droogte vraagt extra aandacht voor voedselveiligheid

Als gevolg van de aanhoudende droogte zijn bedrijven soms genoodzaakt over te gaan tot het gebruik van alternatieve waterbronnen, bijvoorbeeld oppervlaktewater in plaats van bassinwater. Dit kan leiden tot microbiologische risico's. Die risico’s zijn afhankelijk van de bron van het water, de manier van watergeven, of het water wel of niet in contact komt met het product en of het product wordt gekookt voor gebruik. De certificeringsvereisten voor GLOBALG.A.P. vragen bij gebruik van ander water op de gewassen aandacht voor onder andere de microbiologische kwaliteit.

De Nederlandse NTWG van GLOBALG.A.P. heeft een hulpdocument opgesteld voor het uitvoeren van deze risico-inventarisatie van de bron van het gebruikte water. Dit is gebaseerd op in Nederland gangbare gevaren. Deze inventarisatie is te vinden in dit document en de bijbehorende bijlage. Om te bepalen of water geschikt is voor gebruik, kan een teler naast het uitvoeren van een risico-inventarisatie het water laten analyseren op E. coli. Voor beregening is dit op veel plaatsen in Nederland oppervlaktewater. Ook het spoelen of wassen, stelt eisen aan waterkwaliteit. De geactualiseerde risico-inventarisatie maakt duidelijk of er risico's ontstaan. Is dit het geval, dan dient de producent deze beheersbaar te maken door passende maatregelen te treffen.

Veranderende omstandigheden
GLOBALG.A.P. certificering is een instrument om praktisch uitvoering te geven aan de wettelijke plicht voor alle producenten om veilig voedsel af te leveren. Bij warm, maar vooral bij droog weer, kunnen teeltomstandigheden veranderen. Dan kan het noodzakelijk zijn om de risico-inventarisatie opnieuw uit te voeren. Zeker voor omstandigheden die eerder niet voorzien zijn.
Aanhoudende droogte kan aanleiding zijn voor het opnieuw uitvoeren van de risico-inventarisatie van water. Onderstaand worden enkele voorbeelden gegeven van veranderende omstandigheden. 

  • Bestaande waterbronnen zijn niet meer beschikbaar (bijvoorbeeld door verdroging). Een bedrijf moet overstappen op een andere waterbron. Deze alternatieve bron moet worden meegenomen in de risico-inventarisatie. Is dit nog niet gebeurd, dan moet de risico-inventarisatie opnieuw worden uitgevoerd.
  • Waterschapen laten zoet water in, in hun werkgebieden. De stroomrichting in watergangen kan dan veranderen. Bij een risico-inventarisatie wordt de bovenstroom van oppervlaktewater beoordeeld. Door het omkeren van de stroomrichting verandert ook de bovenstroom van een watergang. Dit kan tot een andere beoordeling leiden.
  • Door warm weer en verminderde stroming op bepaalde plaatsen, kan er blauwalg ontstaan. Blauwalg maakt giftige stoffen aan en daarmee zwemgebieden en irrigatiewater ongeschikt voor gebruik. Daarom mag dit water niet worden gebruikt op gewassen die bestemd zijn voor menselijke consumptie. De aanwezigheid van blauwalg (in de bovenstroom of in de buurt van de plaats waar water ingenomen wordt) kan dus consequenties hebben voor de geschiktheid van oppervlaktewater.
  • Na een langere periode van grote droogte kan er overvloedige regenval optreden. Zeker met de eerste grotere buien kunnen er pathogenen (ziekteverwekkers) afspoelen van de droge grond en in het oppervlaktewater terechtkomen. Na regen worden verhoogde gehaltes aan E.coli (> 1000 kve/100 ml) gemeten, blijkt uit sectorale watermonitoringsdata van Food Compass. Dat water is dan niet geschikt voor direct contact met  gewassen die rauw worden geconsumeerd.

Vragen over extra risico's
Voor vragen betreffende extra optredende risico's kan een producent vaak terecht bij de teeltadviseur. Voor vragen over de uitvoering van de risico-inventarisatie en eventueel het vinden van doeltreffende beheersmaatregelen, kunnen producenten terecht bij de specialisten die zij daar normaal ook al over raadplegen. Vaak zijn dit deskundigen van hun afzetorganisatie.

Meer nieuws